Niederländisch Nederlands

Informationen zur niederländischen Sprache und Kultur

Stand der Bearbeitung: 8.3.2004

Woordjeslijst - Vokabelliste leraar22en290802

Wenn Sie einen Fehler entdecken, wäre ich froh, wenn Sie ihn mir mitteilen -
als u een foutje ziet zou ik blij zijn als u het mij wilt laten weten.

Sie können die Vokabeln auch lernen - u kunt de woordjes ook leren: s. Vokabeln Seite 1

Niederländisch - Nederlands	Deutsch - Duits
de aantekeningen	die Notizen
naar een cd luisteren	eine CD hören
bevallen	gefallen
sympathíek	sympathisch
kritíek uitoefenen op	Kritik üben an
romantisch	romantisch
over het algemeen	im allgemeinen
de uitdaging	die Herausforderung, die Provokation
Het is (hard) nodig.	Es ist notwendig.
maatregelen nemen	Maßnahmen ergreifen
de slechte prestatie	die schlechte Leistung
de trein rijdt	der Zug fährt
op tijd	pünktlich
aarbeidsplaatsen schrappen	Arbeitsplätze "vernichten"
schrappen	durchstreichen, abschaben
De prijzen gaan omhoog.	Die Preise steigen.
prijzen gaan omlaag	Preise senken
de trein	der Zug
het bedrijf	die Firma
de NS / de Nederlandse Spoorwegen	die NL-Eisenbahn
de winst	der Profit
stap voor stap	Schritt für Schritt
de klant	der Kunde
de cijver	die Note, die Zahl
het kantoorpersoneel	die Büroangestellte
het mis hebben	sich vertun
de verslaggever	der Reporter
vanochtend	heute morgen
Het valt mee.	Es wird wohl nicht so schlimm werden.
uitstellen	aussetzen, aufschieben
het perron	der Bahnsteig
en dat soort dingen	und so weiter
het druk hebben	sehr beschäftigt sein
de reiziger	der Reisende
het rijbewijs	der Führerschein
in feite	schließlich
verlagen	senken (Preise!)
Ik vind het jammer.	Ich finde es schade.
op iets rekenen	mit etwas rechnen
voor de trein kiezen	sich für den Zug entscheiden
het verschil	der Unterschied
de vakbond	die Gewerkschaft
over het hele land	über das ganze Land
door het hele land	durch das ganze Land
de stad /de steden	die Stadt / die Städte
bezoeken - bezocht - bezocht	besuchen - besuchte - besucht
de nationaal parken	die Nationalparks
de burcht	die Burg
de boog / de bogen	der Bogen / die Bögen
Er was te veel lawaai.	Es war viel Lärm.
op stap te gaan / uit zijn	reisen
onbeschaft	unverschämt
ongehuwd / alleenstand	ledig
gehuwd / getrouwd	verheiratet
tuinieren	gärtnern
op het moment	im Moment
de opiniepeiling	die Umfrage
hekel hebben aan	nicht mögen, hassen
de hulpvaardigheid	die Hilfsbereitschaft
verzamelen	sammeln
de spullen	die Sachen
de dakloze	der Obdachlose
de overstroming	die Überschwemmung
de dooi	das Tauwetter
dood - dode / dooie - dooie	tot - tote
het slijk	der Schlamm
de ramptoeristen	die Katastrophentouristen
een moie belevnis	ein nettes Erlebnis
toen	als (Vergangenheit)
als	wenn (Gegenwart)
s'avonds	abends
omhoog klimmen	hinaufklettern
het raam	das Fenster
vinden - vond - gevonden	finden - fand - gefunden
het eekhorntje	das Eichhörnchen
Het regende.	Es regnete.
later	später
komen - kwam - gekomen	kommen - kam - gekommen
zijn - was/waren - geweest	sein - war/waren - gewesen
pakken	nehmen
bijten - beet/beten - gebeten	beißen - biß/bissen - gebissen
het verhaal	die Geschichte (die man erzählt)
de geschiedenis	die Geschichte (wissenschaftlich, historisch)
de bloembak	der Blumenkasten
de vermomming	die Tarnung
nat	naß
dagen	auftauchen
de twijg	der Zweig
de azalea	die Azalee

Zurück zum Seitenanfang

Inhalt

Lernmaterialien

Vokabeln

Medien

Veranstaltungen, dt., aktuell --- vorbei

Veranstaltungen, NL+B, aktuell --- vorbei

Links

Tandem

Extras

Anhang

Grundlage dieser Seite:
Unterricht
Diese Seite ist Teil des Vokabelangebots Seite 1, 1. Vokabel-Zip-Datei - deutsch-niederländische Vokabeln zu diversen Themen

Über weitere Informationen, die ich auf diese Seite stellen kann, würde ich mich freuen: mail
Ik ben ook blij als u mij informatie in het Nederlands stuurt.
Impressum